
Het is licht. De wekker is nog niet afgegaan, maar de vogels aan de andere kant van het raam proberen mij op alle mogelijke manieren wakker te maken en te houden. Duiven, pimpelmeesjes, merels, zeemeeuwen, koolmeesjes en nog veel meer vogels waarvan ik de lokroep niet kan onderscheiden zorgen ervoor dat ik niet meer in slaap val. Ik luister naar hun geluiden, het opvallende gezang, probeer ze van elkaar te onderscheiden. De enige die duidelijk anders klinkt is de duif. De grote grijze duif die op de top van het dak zit en uit volle borst van zich laat horen. Ik laat de aandacht los en hoor opeens nog meer geluiden, het kraken van de trap van mijn zoontje die naar beneden gaat, het geluid van mijn eigen adem, een auto die door de straat rijdt, het kabbelende water van de “steenwaterval” van de buren en weer alle vogels die buiten aan het zingen zijn.
De zon piept net onder het gordijn door, hij schijnt in mijn gezicht. Ik voel de warmte van het licht op mijn gezicht. Ik ga op mijn rug liggen en voel mijn ademhaling, mijn buik die opbolt bij de inademing, een korte pauze, en daarna weer inzakt terwijl  ik de adem door mijn neus naar buiten voel stromen. Soms helpt het mij om mijn handen op mijn buik te leggen en te merken dat het allemaal automatisch gaat. Wonderlijk.
Ik voel dat ik wakker ben, ont-waakt. Ik staar naar het plafond. Tijd om op te staan! In de woonkamer zit mijn zoontje op de bank met de tablet op zijn schoot zijn lievelingsspel te spelen, “Minecraft”. Ik zet de oven aan om de broodjes die gisteren gekocht zijn op te warmen. Terwijl de oven aan het opwarmen is zie ik op de thermometer dat het buiten 6 graden is. Ik ga van de keuken naar de garage, op mijn blote voeten en met mijn pyjamajas aan. De mand met de vlinder-lavendel die in de garage stond vanwege de koude nacht, geef ik water en zet deze weer op de tuintafel. De stenen van het terras voelen koud aan de onderkant van mijn voeten, maar net niet koud genoeg om weer naar binnen te gaan. De zon wordt net door een wolk bedekt. Een koude rilling door mijn lichaam, kippenvel op mijn armen en benen. Gelukkig is het een kleine wolk en wordt de warmte van de zon weer voelbaar als ik op de houten stoel in de achtertuin ga zitten. Twee jonge merels springen door de tuin. Het lijken wel bruine ballen op pootjes. De moeder komt eraan en laat van zich horen. Ze vliegen direct weg. Wat zal ze tegen haar jongen gezegd hebben?
Wat is het toch heerlijk om van deze rust te mogen genieten, de natuur te zien en horen ontwaken. Ik blijf nog even zitten en hoor dan het piepen van de oven, de broodjes zijn klaar en de rest van het gezin is ook aan het wakker worden. Het wordt weer een mooie dag.

